Amsterdam: Will you say you were always against Apartheid?
“Vanzelfsprekend!”, zegt burgemeester Halsema hierop in haar antwoorden op schriftelijke vragen over het onlangs verschenen rapport van Human Rights Watch.
Om daar vervolgens aan toe te voegen: “De vraag of deze kwalificatie (Apartheid red.) van toepassing is op Israël dient beantwoord te worden door de daartoe bevoegde internationale juridische instanties.” In lijn met antwoorden van minister Blok op soortgelijke vragen, die vervolgens alle aanbevelingen voor het instellen van een VN-onderzoekscommissie of een VN-gezant daartoe afwijst. In de laatste stemming hierover in de VN onthielden Nederland en de meeste EU-landen zich van stemming. Kortom: als het niet onderzocht mag worden door de “bevoegde instanties” of de kwalificatie Apartheid van toepassing is, zal die dat nooit worden. Struisvogelpolitiek zou je kunnen zeggen.
Het college van Amsterdam is niet van mening dat de samenwerking met Tel Aviv direct of indirect bijdraagt aan het voortduren van mensenrechtenschendingen of apartheid. Wij moeten helaas constateren dat de strikte voorwaarden die de Amsterdamse raad aan de samenwerking verbond om dat te voorkomen zich op een hellend vlak bevinden.
In november 2015 waren de beperkingen klip en klaar: geen directe of indirecte (financiële) banden met de nederzettingen, het Israëlische leger of ministerie van defensie. Deze voorwaarden zijn niet geformuleerd in termen van ‘streven naar’, maar gesteld in absolute en eenduidige bewoordingen.
Maar al in november 2016 moest dit volgens het college worden genuanceerd: “Het college acht de motie om ‘indirecte financiële betrekkingen’ uit te sluiten enkel uitvoerbaar wanneer dit wordt geïnterpreteerd als betrekkingen die naar alle waarschijnlijkheid ten gunste komen van nederzettingen. Hetzelfde geldt voor het uitsluiten van partijen die een band hebben met het Israëlische leger en/of het Ministerie van Defensie. Het college zegt daarom toe alle samenwerkingsprojecten uit te sluiten die naar alle waarschijnlijkheid ten gunste komen van nederzettingen, het leger en het Israëlische Ministerie van Defensie.”
Dus van “geen directe of indirecte (financiële) banden met” (nov. 2015) naar “uitsluiten wanneer naar alle waarschijnlijkheid ten gunste van” (nov. 2016) om vervolgens verder af te vlakken naar “aangaan indien naar alle waarschijnlijkheid niet ten gunste van” (mei 2017). Daarin zit nogal een verschil.
Het college schrijft namelijk na bezoek aan Tel Aviv , dat diende om alsnog uitvoer van de moties naar de letter te garanderen: “Op basis van de UNGP en gevoerde gesprekken kiest het college ervoor om voortaan enkel samenwerkingsprojecten aan te gaan die naar waarschijnlijkheid niet ten gunste komen van nederzettingen, het Israëlische Ministerie van Defensie en het leger.”
Jaap Hamburger (Een Ander Joods Geluid) waarschuwde er al voor: “Ter wille van ‘de uitvoerbaarheid van de moties’ zijn burgemeester en wethouders de weg van de interpretatie opgegaan. Daarmee is de deur wijd opengezet naar de ‘rekkelijkheid’.”
En nu in 2021 denkt het college te voldoen aan de moties met de volgende zinsneden: “Elke nieuwe aanvraag wordt getoetst aan de hand van een aantal projectcriteria. Zo worden bijvoorbeeld aanvragen van wapenfabrikanten en defensie-bedrijven niet in behandeling genomen. Conform de wens van de raad, geldt voor de gemeente Amsterdam dat bedrijven die activiteiten ontplooien in de nederzettingen, niet worden geholpen.”
Is er helemaal niets overgebleven van de eenduidige bewoordingen en de strikte voorwaarden uit 2015? Wat is er gebeurd met indirecte financiële betrekkingen met? En de erkenning dat er een verbondenheid is tussen Israëlische startups en het Israëlische militair-industrieel complex in het algemeen en de defensie- industrie in het bijzonder? Wordt daar überhaupt nog op getoetst? Hoe kan het dan dat de naam Mekorot in een verslag verschijnt, of namen van techbedrijven, waarvan de oprichters afkomstig zijn uit het militair industriële complex?
Ondanks de uiteenzetting van de uitgebreide screening in 2017 en het daarbij behorende afwegingskader, lijkt de toetsing in 2021 gereduceerd te zijn tot het niet in behandeling nemen van aanvragen van wapenfabrikanten en defensiebedrijven en de controle op activiteiten in de nederzettingen middels de (verre van complete en niets over indirecte financiële betrekkingen zeggende) VN-lijst van bedrijven met banden met illegale Israëlische nederzettingen uit februari 2020.
De motie die het college verplicht projecten in het kader van de samenwerking vooraf aan de raad voor te leggen voor goedkeuring lijkt geheel in de vergetelheid te zijn geraakt. Betrokken partijen worden in overzichtjes achteraf niet eens concreet bij naam genoemd.
Al met al moeten we helaas constateren dat het college een loopje neemt met de Amsterdamse raad en haar oprechte pogingen om met deze samenwerking niet bij te dragen aan mensenrechtenschendingen.
De vraag is nu: Wanneer komt de raad die conclusie? Waarom zou Amsterdam zich voor het apartheid-normaliserende paardje laten spannen ten koste van de eigen integriteit?
Als mensenrechtenstad kan Amsterdam het zich niet veroorloven te wachten op een internationale juridische instantie voor het plakken van het etiket Apartheid op het Israëlische systeem. De vele rapporten en bewijzen liegen er niet om. En Tel Aviv is de hoofdstad en staat er symbool voor.
De gemeente Amsterdam moet de titel mensenrechtenstad eer aan doen en de stekker uit de samenwerking met Tel Aviv trekken.
Je/jouw organisatie kan deze oproep aan de gemeente steunen door hier te tekenen. (zie hier voor Engels)