5 December 2016

Bang voor BDS: Israelische archeologen willen hun werk op de Westelijke Jordaanoever geheim houden

De rechtbank in Jerusalem heeft op 21 november jl. het verzoek verworpen om inzage te krijgen in de lijst van archeologen betrokken bij opgravingen op de Westelijke Jordaanoever. Deze opgravingen worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Israelische Dienst voor Oudheden binnen de Groene Lijn (noot vertaler: de wapenstilstandsgrens van 1949). Reden: de archeologen (en de Staat) zijn bang voor een academische boycot en vrezen dat archeologische (Israelische) projecten in de bezette gebieden hierdoor in moeilijkheden kunnen komen.

De rechtbank reageerde met zijn uitspraak op een verzoekschrift ingediend door de mensenrechtenorganisatie Yesh Din samen met de archeologische non-profit organisatie Emek Shaveh. Het verzoekschrift om inzage was gericht tegen de Israelische militaire autoriteiten op de Westelijke Jordaanoever (Civiel Bestuur) en de stafchef van het Departement van Oudheden dat onder dit Bestuur valt en verantwoordelijk is voor het verstrekken van vergunningen voor archeologische opgravingen in bezet gebied. Het verzoekschrift werd bij de rechtbank ingediend nadat de militaire autoriteiten weigerden inzage te geven in de namenlijst van de archeologen en de plaatsen waar de archeologische vondsten op de Westelijke Jordaanoever door de Israelische autoriteiten worden opgeslagen.

De uitspraak ging vooral in op het verzoek om de namen van de archeologen vrij te geven. Rechter Yigal Marzel erkende het belang van het openbaar maken van hun namen, zoals gebruikelijk is binnen Israel, deels in het kader van transparantie, maar ook omdat vondsten bij opgravingen vaak in wetenschappelijke artikelen worden beschreven – en dat vereist publicatie van de naam van de archeoloog.

De Staat overtuigde rechter Marzel echter door de archeologen in een ex parte procedure* waarbij de indieners van het verzoekschrift niet aanwezig waren, te laten verklaren dat publicatie van hun namen een reële dreiging zou inhouden van een academische boycot vanwege het feit dat zij in de bezette gebieden werken met een vergunning afgegeven door de militair autoriteiten. Daarnaast stelde de Staat dat de archeologen ook het risico zouden lopen niet meer te kunnen publiceren in internationale wetenschappelijke tijdschriften. Buitenlandse academici zouden ook samenwerking bij toekomstig onderzoek kunnen weigeren of om hen uit te nodigen voor congressen, waardoor hun professionele carrière zou worden geschaad.

De rechtbank oordeelde derhalve dat het persoonlijk risico voor de archeologen en voor de toekomst van hun onderzoek voldoende redenen zijn om het verbod op publicatie van hun namen te rechtvaardigen. Sommige archeologen hadden overigens geen bezwaar tegen publicatie van hun naam.

Het verzoek om informatie over de plaatsen waar Israel de opgegraven vondsten opslaat, werd ook verworpen. De Staat argumenteerde, ook achter gesloten deuren en zonder aanwezigheid van de eisende partij, dat publicatie van deze informatie het risico inhield van diefstal van deze vondsten en dat het vredesbesprekingen met de Palestijnen zou kunnen schaden.

De rechtbank oordeelde wel in het voordeel van de eisers over een aantal minder belangrijke verzoeken m.b.t. details over opgravingen die beëindigd zijn. (Het volledig rechtbankbesluit is hier in het Hebreeuws te downloaden).

In reactie op het rechtbankbesluit gaf Yesh Din de volgende verklaring uit:

“De angst van de Israelische autoriteiten voor een boycot tegen archeologen op de Westelijke Jordaanoever en voor schade aan internationale betrekkingen [….] is een erkenning dat de overheid weet dat zij geen schone handen heeft en dat daarom hun archeologische werkzaamheden op de Westelijke Jordaanoever verborgen moeten blijven. Het is betreurenswaardig dat de rechtbank ervoor gekozen heeft om een beleid van verhulling en schimmigheid te steunen. Dit besluit ontneemt de burger het recht op openbaarheid en de mogelijkheid van  toezicht en kritiek”.

 Emek Shaveh reageerde als volgt:

“Meer dan wat dan ook bewijst het vonnis van de rechtbank dat archeologie op de Westelijke Jordaanoever beschouwd wordt als een militaire activiteit en niet als wetenschappelijk onderzoek. De grondslag van onderzoek is dat de naam van de onderzoeker bekend is en dat de onderzoeksresultaten worden gepubliceerd. Als het is toegestaan dat de namen van archeologen werkzaam op de Westelijke Jordaanoever geheim blijven en dat het voor de burger verborgen blijft waar de archeologische vondsten worden opgeslagen, dan is de enig mogelijke conclusie dat archeologie op de Westelijke Jordaanoever politiek van aard is”.

 

* Noot vertaler: zitting waarbij de rechter beslist dat de aanwezigheid van een partij ‘onherstelbare schade’ berokkent aan de andere partij.

Dit artikel verscheen op www.bdsmovement.net.

Vertaling: Herma van den Brink

BDS Nederland op Twitter