Het niet-erkenningsbeleid van de EU is inconsequent
Het EU-importverbod als gevolg van de niet-erkenning van de illegale annexatie van De Krim en Sebastopol roept de vraag op waarom een dergelijk niet-erkenningsbeleid niet wordt toegepast op de handel met nederzettingen in de Palestijnse Bezette Gebieden. In dit geval mandateert internationaal recht zelfs niet-erkenning, inclusief een handelsverbod.
In juni 2014 besloot de Europese Unie formeel om een verbod in te stellen op import uit De Krim of Sepastopol (Besluit van de Raad 2014/386/CFSP & Verordening van de Raad (EU) No 692/2014). De motivering hiervoor is dat een verbod op import een integraal onderdeel is van het niet-erkeningsbeleid van de EU. In dit geval hing niet-erkenning samen met de illegale annexatie van deze gebieden.
De conclusies van de Europese Raad van 20/21 maart vormden de wettelijke basis voor dit importverbod. Het is belangrijk om te weten dat een verplichting tot niet-erkenning ook geldt voor de Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. De wettelijke basis voor de verplichting tot niet-erkenning is overigens in dit geval veel sterker dan in het geval van De Krim en Sebastopol.
Natuurlijk weet elke deskundige beleidsmaker dat de politieke realiteit uiteindelijk het toepassen van internationaal recht bepaalt. Echter, alle aspecten die te maken hebben met niet-erkenning zijn van fundamenteel belang om de stabiliteit van het internationaal (wettelijk) systeem te waarborgen en moeten niet te licht worden opgevat, noch ondergesneeuwd raken door korte termijn realpolitik. De EU neemt jammer genoeg haar eigen beginselen van respect voor de rechtstaat niet serieus. De beleidsmaatregelen m.b.t. niet-erkenning zijn, op zijn zachtst gezegd, inconsequent.
Wat de Israëlische bezetting betreft, is niet-erkenning niet alleen van toepassing op de bouw van de Muur (advies uitgebracht door het Internationaal Gerechtshof) maar ook op de illegale Israëlische nederzettingen. Dit wordt bevestigd door vooraanstaande rechtsgeleerden, door vele resoluties van de VN Veiligheidsraad (met name Resolutie 465) en, politiek gezien het belangrijkst, door de Europese Unie zelf. Grondregels in internationaal recht verbieden het overbrengen van inwoners naar bezette gebieden en garanderen het recht op zelfbeschikking tegen illegale annexatie.
Daarnaast is het overeenkomstig internationaal publiekrecht (Verdrag van Den Haag en Vierde Conventie van Genève) een feit dat economische voordelen uit de bezetting niet geoorloofd zijn voor de bezettende macht. Dit is eveneens bekrachtigd onder Israëlische wet in de Elon Moreh zaak. (Noot vertaler: het Israëlische Hooggerechtshof heeft in 1979, in de zogenoemde Elon Moreh-zaak, expliciet verboden dat grond, voor militaire doeleinden onteigend, wordt gebruikt om er burgernederzettingen op te bouwen). Wanneer zulke fundamentele, bindende regels uit internationaal recht worden geschonden, zijn staten verplicht deze niet te erkennen noch mee te werken aan de schending van deze regels.
De verplichting tot niet-erkenning is tweeledig. Ten eerste is het een gebruikelijke verplichting en ten tweede is het een directe (self-executing) verplichting, dat geen collectieve actie vereist om in werking te treden. Als een staat een schending van internationaalrechtelijke bepalingen constateert, is er geen VN-actie nodig (bijvoorbeeld in dit geval een handelsembargo volgens Hoofdstuk VII) om tot niet-erkenning over te gaan of het onwettig karakter duidelijk te benoemen. Deze directe (self-executing) verplichting voorkomt dat permanente leden van de VN-Veiligheidsraad (Rusland m.b.t. De Krim, de VS m.b.t. Israëlische nederzettingen), of andere staten die hun bescherming genieten deze rechtsnormen schenden en voorkomt ook dat andere VN-lidstaten verhinderd worden om tot niet-erkenning over te gaan.
Het niet aangaan van handelsbetrekkingen in het voordeel van de bezetter is zeker een belangrijk onderdeel van de plicht tot niet-erkenning. Zo’n handelsverbod moet niet beschouwd worden als een sanctie (wat een positieve actie zou zijn) maar veeleer als het herstellen van een fout in internationale handelsbetrekkingen: handel met internationaal erkende illegale nederzettingen. Het gaat dus niet om een verbod op handel (een positieve verplichting) maar het gaat om geen illegale handel te willen drijven als de bezetter profijt heeft van deze handel (een negatieve verplichting). Dit maakt de cirkel rond.
De EU schendt op dit moment haar eigen fundamentele verplichting tot niet-erkenning m.b.t. Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Een verbod op handel met nederzettingen zou geen politiek controversiële actie moeten zijn, maar een herstel van de fout die de EU heeft gemaakt in de toepassing van de grondbeginselen van internationaal recht. De verplichting tot niet-erkenning geldt ook voor afzonderlijke EU-lidstaten. Als de EU, die als enige de bevoegdheid heeft waar het gaat om handelsbeleid, tekortschiet in het nakomen van haar internationaalrechtelijke verplichtingen, dan moeten lidstaten in actie komen en waarborgen dat zij zelf geen handel zullen drijven met nederzettingen en hun internationaalrechtelijke verplichtingen nakomen.
Gezien het standpunt van en de actie ondernomen door de EU wat betreft de niet-erkenning van de illegale annexatie van De Krim en Sebastopol, kan men er dus van uitgaan dat de EU zich terdege bewust is van het belang van het principe van niet-erkenning, maar om politieke redenen besluit om haar eigen verplichtingen onder internationaal recht niet na te komen wat betreft handel met Israëlische nederzettingen. Het lijkt misschien politiek controversieel, maar volgens internationaal publiekrecht, internationaal handelsrecht en EU-wetgeving mogen afzonderlijke lidstaten hun eigen toepassing van deze internationale rechtsregels waarborgen. Zij mogen dit niet alleen, zij zijn hiertoe verplicht.
Dit artikel van Tom Moerenhout verscheen op 17 februari als EU Non-Recognition Policies Need Consistency
Vertaling: Herma van den Brink