28 December 2020

“Met deze gebrekkige definitie van antisemitisme schakelt Groot-Brittannië de academische vrijheid uit”

Sai Englert voor middleeasteye.net

Door universiteiten te dwingen de problematische IHRA-definitie over te nemen, wil de regering de Palestijnse solidariteitsbeweging criminaliseren en burgerlijke vrijheden terugdraaien.

Britse minister van Onderwijs Gavin Williamson verlaat Downing Street in Londen op 30 september (AFP)

In oktober gaf de Britse onderwijssecretaris Gavin Williamson de universiteiten in het land de opdracht de werkdefinitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) over te nemen. Ze moeten dit voor de Kerst doen, of ze worden geconfronteerd met sancties van de overheid.

Bedenk dat toen de Tories in 2015 de Counter-Terrorism and Security Act aannamen, ze financieringsorganen mobiliseerden om Prevent te implementeren op scholen, universiteiten en in de liefdadigheidssector. Het verzet van campagnevoerders, studenten en academici tegen deze aanval op de vrijheid van meningsuiting, burgerlijke vrijheden en academische vrijheid was aan dovemansoren gericht.

De vergelijking lijkt misschien verrassend, maar de parallellen zijn opvallend. De goedkeuring van de IHRA-definitie zal weinig doen voor de strijd tegen antisemitisme – de kans bestaat zelfs dat het het vermogen van antiracistische campagnevoerders om effectief terug te vechten zal schaden – terwijl het zich in plaats daarvan richt op Palestijnse activisten en de oppositie tegen het zionisme delegitimeert.

Beperken van kritiek op Israël

De niet-wettelijk bindende werkdefinitie van de IHRA – dat wordt vaak vergeten, maar het werpt een belangrijk licht op de aard ervan – is buitengewoon vaag en beschrijft antisemitisme als “een bepaalde perceptie van joden, die kan worden uitgedrukt als haat tegen joden”. Het gevaar schuilt in de 11 begeleidende voorbeelden, zoals “beweren dat het bestaan van de staat Israël een racistische onderneming is” of “dubbele maatstaven toepassen door er een gedrag van te eisen dat niet verwacht of geëist wordt van een andere democratische natie ”.

Dit is een buitengewone definitie van antisemitisme, waarmee wordt gepoogd specifieke limieten op te leggen aan de discussie over het zionisme en de misdaden van Israël in Palestina. Voor de miljoenen Palestijnen die zijn verdreven tijdens de oprichting van Israël in 1948, belegerd zijn in Gaza of onder militaire bezetting op de Westelijke Jordaanoever leven, of voor degenen die binnen de grenzen van Israël leven en het doelwit zijn van meer dan 65 discriminerende wetten, is het idee dat Israël een democratische natie is op zijn best lachwekkend.

In een academische context is het opleggen van een definitie die deze feiten over de geschiedenis van het zionisme in Palestina als antisemitisch beschrijft, een directe aanval op de academische vrijheid van degenen die zich met deze kwesties bezighouden, evenals op de burgerrechten van al diegenen die campagne voeren voor solidariteit met het Palestijnse volk.

Terwijl Israël zijn structurele racisme en de tweederangs status van zijn Palestijnse burgers verder institutionaliseert door maatregelen zoals de natiestaatwet van 2018, probeert de werkdefinitie van de IHRA internationale kritiek het zwijgen op te leggen.

Wijdverbreide veroordeling

De IHRA-definitie is breed veroordeeld, door 122 Palestijnse en Arabische academici, journalisten en intellectuelen die onlangs een open brief publiceerden waarin ze opmerkten dat het zowel de strijd tegen antisemitisme als het recht van Palestijnen ondermijnt om hun onderdrukking te noemen en ertegen te vechten. Zelfs de oorspronkelijke auteur van de werkdefinitie, Kenneth Stern, heeft soortgelijke argumenten aangevoerd over hoe de definitie als wapen wordt ingezet.

Afgelopen juli publiceerde professor Rebecca Ruth Gold een uitstekend overzicht van het debat rond de IHRA-definitie. Ze citeert de mening van een vooraanstaand jurist die gelooft dat universiteiten die de definitie toepassen om kritiek op Israël te censureren “mogelijk in strijd zijn met de Britse en EU-wetten met betrekking tot academische vrijheid”.

Israëlische grenswachten richten hun wapens op 11 maart op de bezette Westelijke Jordaanoever (AFP)

Gezien al het bovenstaande, zou het geen verrassing moeten zijn dat de definitie ook is bekritiseerd omdat ze een ineffectief instrument is in de strijd tegen antisemitisme. David Feldman, directeur van het Pears Institute for the Study of Antisemitism, schreef in 2016 dat de definitie “verbijsterend onnauwkeurig” was en geen verband kon leggen tussen antisemitisme en andere vormen van racisme. Hij herhaalde onlangs zijn kritiek en zei dat de regering universiteiten geen “verkeerde definitie” mag opleggen.

In feite doet de definitie veel om de strijd tegen antisemitisme te ontwapenen in elke instelling waar het zou worden gebruikt. Het slaagt er niet in om structurele factoren te identificeren die het opleggen en reproduceren, maar richt zich in plaats daarvan op interpersoonlijke relaties. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de centrale rol van het identificeren en uitdagen van zowel structurele als institutionele macht in de strijd tegen racisme.

De IHRA-definitie is daarom niet alleen onnauwkeurig, van een slechte juridische status en een aanslag op de fundamentele burgerlijke vrijheden en academische vrijheden; het is ook een stap achteruit in de strijd tegen antisemitisme en racisme in het algemeen.

Onder de bus gegooid

In dit verband is het zorgwekkend dat de overheid streeft naar dwangmaatregelen om aarzelende universiteiten te dwingen de werkdefinitie te implementeren. Dit past in de langetermijnverbintenis van de regering om zich te richten op Palestijns solidariteitsactivisme en om burgerlijke vrijheden te ondermijnen. De anti-extremistische agenda doet precies dat, evenals de herhaalde mislukte pogingen van de Tories om de BDS-beweging (boycot, desinvestering en sancties) te criminaliseren.

Het is niet de eerste keer dat de overheid een dergelijke druk op universiteiten uitoefent. In 2017 vroeg Jo Johnson, de toenmalige minister van universiteiten, aan Universities UK om de IHRA-definitie systeembreed te verspreiden, specifiek gericht op de jaarlijkse evenementen van de Israëlische Apartheidsweek op campussen in het hele land.

Universiteiten zijn een belangrijk strijdtoneel, niet alleen voor Palestijns solidariteitsactivisme, maar ook voor de verdediging van burgerlijke vrijheden in het algemeen. Hoewel de regering beweert de vrijheid van meningsuiting te verdedigen tegen een zogenaamd door censuur geobsedeerd links, heeft de regering herhaaldelijk geprobeerd het politieke debat te stoppen en activisme te criminaliseren om haar belangen in het Midden-Oosten te verdedigen en het verzet tegen haar eigen beleid thuis te verzwakken.

De Britse staat gooit hiervoor graag joodse gemeenschappen onder de bus. De poging om deze definitie op te leggen, biedt nog een ander voorbeeld, met als doel de internationale Palestijnse solidariteitsbeweging strafbaar te stellen en academische vrijheden en burgerlijke vrijheden over de hele linie terug te draaien, terwijl de strijd tegen racisme en antisemitisme wordt ondermijnd.

Academici, studenten en iedereen die zich zorgen maakt om de strijd voor een betere wereld, zou zich grote zorgen moeten maken over deze laatste stap. Het is tijd om brede coalities op campussen en daarbuiten te mobiliseren om het te verwerpen.

 

Sai Englert
Sai Englert is docent politieke economie van het Midden-Oosten aan de Universiteit Leiden. Zijn onderzoek richt zich op de gevolgen van neoliberalisme voor de arbeidersbeweging in Israël. Hij werkt ook aan het vestigingskolonialisme, de transformatie van werk, en antisemitisme. Hij is lid van de redactie van zowel het tijdschrift Historical Materialism als Notes from Below.

 

Doneren

BDS Nederland op Twitter